Adviesrapport Herziening bommenregeling gemeentefonds

In Nederland bevindt zich nog veel munitie uit de Tweede Wereldoorlog in bodem en water. De kosten voor het opsporen van deze conventionele explosieven (CE) dient de opdrachtgever voor bodemverstorende werkzaamheden in beginsel zelf te betalen. Alleen als er onvoorziene, excessieve kosten zijn, kan een beroep worden gedaan op de collectiviteit van gemeenten via het gemeentefonds.

De Raad voor de financiële verhoudingen heeft het advies 'Herziening Bommenregeling gemeentefonds' geschreven op verzoek van minister Plasterk.

Principes

Er wordt uitgegaan van een getrapte financiering, waarbij elke trede op een principe is gebaseerd:

  1. Het vertrekpunt is het profijtbeginsel. De opdrachtgever voor grondroerende werkzaamheden, bijvoorbeeld een projectontwikkelaar, moet zelf op grond van de ARBO-wet veilige werkomstandigheden kunnen garanderen. Daarom moet hij de kosten voor het opsporen van CE in het bestek opnemen en zelf dragen.
  2. Bij een onverwachte nieuwe vondst kan de gemeente besluiten dat het noodzakelijk is om in het hele betreffende gebied systematisch opsporing van CE te verrichten. De gemeente maakt dan de afweging tussen kosten en baten van opsporing (verhoogde veiligheid in relatie met het gebruik van de grond). Verder kan de gemeente besluiten om de kosten voor opsporing van CE van derden over te nemen, omdat hij vindt dat opsporing in zijn belang is. Dit is het allocatieprincipe; kosten en baten kunnen het beste zo lokaal mogelijk afgewogen worden.
  3. Tenslotte geldt het solidariteitsprincipe. De collectiviteit van gemeenten vangt onderling de kosten voor opsporing van CE op voor zover ze onverwacht en noodzakelijk zijn én de financiële draagkracht van een individuele gemeente te boven gaan. In dat geval fungeert het gemeentefonds als vangnet.

Vangnet

Het vangnet bestaat uit een declaratieregeling met een drempel (eigen draagkracht van de gemeente) en een eigen risico, net zoals het oude Bijdragebesluit. Belangrijke verschillen zijn dat de kosten volgens het advies voor rekening van het gemeentefonds komen, in plaats van voor het Rijk. En het Rijk toetst zelf niet meer op de omvang en noodzaak van de kosten.

Controle

Om te controleren of een gemeente of een derde inderdaad de kosten niet zelf kan dragen en of de opsporing noodzakelijk was, dient er een toetredingstoets te komen. Deze houdt in dat een aanvraag gepaard dient te gaan met een besluit van de gemeenteraad dat de kosten noodzakelijk waren en niet (geheel) door een derde partij te dragen waren. De noodzaak van opsporing moet volgen uit een door gemeenten en Explosieve Opsporingsdienst Defensie (EODD) te ontwikkelen normenkader. De vangnetuitkering bedraagt 70% van de kosten die de gemeente of derde niet zelf kan dragen; de overige 30% is het eigen risico.

Tussenstap

Deze toetredingstoets kan nu nog niet vormgegeven worden, omdat het bovengenoemde normenkader nog niet bestaat. Daarom adviseert de Rfv een ingroeitraject van maximaal vier jaar, waarin dit kader ontwikkeld moet worden. De financiering hiervan geschiedt door gemeenten die een beroep doen op de huidige regeling – die in de voornoemde tussenperiode blijft bestaan - een klein percentage (maximaal 2%) van de vergoeding af te laten staan ten behoeve van een Kenniscentrum CE, dat deze ontwikkeling ter hand neemt.